de kritische pen van de student

Zondag 28 april 2013, 06:00. Met slaperige oogjes en gewapend met wandelschoenen, notitiemap en verrekijker staan 3 moedige studenten biologie temidden van een verlaten parking te Grammene op een kluitje. Terwijl boven hen de hemel magnifiek oranje kleurt en aan de horizon onze ster als een bleke schijf aan haar dagelijkse zegetocht door het luchtruim begint, stromen nog enkele gegadigden toe. Voornamelijk mannen van middelbare leeftijd, die ‘goeiemorgen’ mompelen, het aanwezigheidsblad van Natuurpunt ter hand nemen, en nadien vervallen in een stilte waarvan ik vermoed dat hij eerder een teken van geruststelling dan van ongemak is. Condensatiewolkjes blijven enkele seconden voor het gezicht van de leden van dit markante, haast onwerkelijk stille gezelschap hangen. Niets kan doen vermoeden dat deze stille observators zich enkele tientallen minuten later tot bijna kinderlijk wijzende, verhalen vertellende en vogelgezang nabootsende vogelliefhebbers zullen ontpoppen. Terwijl de twee natuurgidsen het woord nemen reppen enkele laatkomers zich vanaf hun auto en motorfiets naar het verzamelpunt. We krijgen slechts een korte inleiding, de meeste schijnen te weten waaraan ze zich kunnen verwachten. Ik niet: ondanks het feit dat ik ongeveer de helft van mijn genen deel met de gids, hebben vogelwandelingen mij nooit erg aangetrokken. Het blijft een raar gegeven: volwassen mannen en vrouwen die urenlang op pad gaan in de hoop dat ene vogeltje in het struikgewas te spotten. In vele gevallen dan nog een vogel die ze al meerdere keren zagen, wetenschappelijk tot op het genoom gekend is en in sommige landen zo abundant is als koolmeesjes in een stadstuintje vol vetbollen. En dat terwijl één liter zeewater honderd- tot tweehonderdduizend bacteriële species kan bevatten, waarvan het gros onbekend en potentieel van grote wetenschappelijke waarde… Soit, wat ik eigenlijk wil zeggen: ik ben niet echt een vogelliefhebber, laat staan -kenner.

Niettemin trok ik vandaag op vogelexcursie met twee andere biologiestudenten. Vooroordelen verdienen immers van tijd tot tijd aangevochten te worden- en vogels kijken is uiteraard nog steeds interessanter dan, pakweg, liggen verbranden ergens in de Domenicaanse Republiek. Onze tocht voerde ons langsheen diverse biotopen: oevervegetatie van de Oude Leie en het kanaal, een treinberm, een stukje dorpskern, open velden en akkers, … Het bleek een serieuze trip: wat voorzien was drie uur te duren duurde uiteindelijk een grote vier uur.

 

Eerlijk is eerlijk: het vogelkijken viel goed mee. We kregen allen een blad met een schematische weergave van de gemakkelijk te herkennen zang van enkele eenvoudige vogels zoals de kool- en pimpelmees en het winterkoninkje. In het schemerduister bleek het observeren van vogeltjes een schier onmogelijke opdracht en werden we aangespoord vooral goed te luisteren. Voor een ongeoefend oor als het mijne een moeilijke oefening: probeer maar eens aan de hand van eenvoudige geluidschematjes een vogel die je nog nooit bewust gehoord hebt te herkennen. De resulterende inwendige kortsluiting werd nog versterkt door het feit dat zowat iedere vogel in de nabijheid besloten bleek te hebben dat het tijd was voor wat vocaal ochtendgymnastiek. Dit resulteerde in een kakofonie van onzichtbare vogels, naast een bende enthousiaste vogelkenners op de grond, die besloten alle vogels die ze herkenden luidop bij naam te noemen waardoor ik de draad helemaal kwijt raakte. Ik begon de moed al op te geven, maar er was gelukkig beterschap op komst. De gids had een tablet mee met foto’s en – nog handiger- geluidsopnames van naburige vogels. Langzamerhand leerden we tjiftjafs, winterkoninkjes, duiven, mezen, zwartkoppen en zelfs het typisch herhalend patroon van de zanglijster onderscheiden. Naarmate het lichter (en warmer!) werd en het gezang een beetje verminderde, namen we meer de tijd om vogels door de verrekijker te observeren: we zagen een witte kwikstaart, diverse ganzen, een ooievaar en zelfs een eidereend ter hoogte van de toegeslibde oever van de draaikom. We observeerden een eksternest, die blijkbaar een ‘dakje’ hebben als bescherming tegen aanvallende agressieve vogels (zoals kauwen, …). Ondanks het vlotte wandeltempo en de hersenverlammende stroom aan nieuwe vogelsoorten en interessante weetjes trachtte ik toch ook een blik te werpen op de talrijk aanwezige (en bloeiende!) Archaeaplastida, de supergroep waar mijn hart naartoe gezogen wordt als een krijsende kleuter naar een snoeprek in de supermarkt. Aangezien ik voor mijn herbarium al enkele weken met mijn handen in de aarde en mijn neus in plantengidsen vertoef slaagde ik erin een kort lijstje van geziene bloemplanten op te stellen. Geen sinecure, plantjes herkennen.  Gelukkig bleken enkele wandelaars ook natuurgidsen te zijn en vriendelijk genoeg om ons interessante plantjes aan te wijzen en te corrigeren waar nodig.

Drie uur na het begin van onze tocht: de zon staat ondertussen al hoog aan de hemel, de aandacht van de groep verslapt enigszins en de gids lijkt in al zijn enthousiasme niet door te hebben dat het einduur van de wandeling al voorbij is. In het laatste stuk langs de oude leie zien we nog onder andere en nestende fuut, een haas en een heel dichte koekoek. We steken via het voetgangerspad van de treinbrug de arm die we nu al de hele tijd observeren voor de eerste en meteen ook de laatste maal over, want het troosteloos aandoende beton van Grammene komt in zicht. Tijd voor warme chocomelk! En een tweede ontbijt…  Ik vond het al bij al een zeer aangename wandeling, heb eerlijk waar echt veel bijgeleerd alhoewel ik nog steeds niet getransformeerd ben tot een echte vogelfreak, maar goed.

 

Nog één anekdote die me heel hard bijgebleven is:

Een week voor onze wandeling deden de gidsen al een prospectiewandeling, zodat ze konden inschatten wat te verwachten. Langs de oever zien ze de nestende fuut die wij ook opmerkten. Wanneer ze langs de oever naderbij komen wordt het te heet onder de poten van de fuut. Ze observeren hoe de fuut vlug enkele bladeren en plantenafval bijeen raapt met haar bek en die over het nest legt om het te camoufleren. Daarna zwemt ze zo onopvallend mogelijk weg. Niet echt een sensationeel verhaal, ware het niet dat de fuut preferentieel rottende bladeren gebruikt. Dankzij het fermentatieproces in de hoop rottend plantenmateriaal blijven de eieren op die manier toch nog een beetje warm en wordt de kans op overleven van het broedsel maximaal gehouden. Fantastisch, toch?

 

Gust Bilcke, 28 april 2013

Foto’s Roger Wolfcarius

+ DOE MEE EN WIN...

DOE MEE EN WIN...